Geschiedenis Ooltgensplaat-3
Vervolg geschiedenis Ooltgensplaat
Fort Frederik
Wandelen we de haven langs, dan komen we bij het Fort Prins Frederik. De artillerieloods en het meetstation voorbij de zeer nette woningen der opzichter en andere geëmploijeerden, gaan we de groote houten brug over, die over de breede gracht geslagen is, en loopen door een kleinen tunnel, met ontzaglijk zware deuren, die toegang geven tot het Fort, en zien het voor ons in zijn gansche uitgestrektheid. O, neen. We zien slechts kamers en nog eens kamers en wallen.
Om alles nauwkeurig te bezien, zoudt ge er menig uur in moeten doorbrengen. Ge zoudt dan de wallen en de kanonnen nader in oogenschouw nemen, de waarde der vele kogels kunnen onderzoeken, dan zoudt ge kunnen nagaan hoeveel duizenden schats zulke verdedigingswerken hebben gekost en nog kosten. Dat het Fort met de collega’s op den anderen oever van ’t Volkerak een tijd van rust genieten, is eene reden tot dankbaarheid, maar ze herinneren ons toch een het woord: Wilt ge vrede, bereidt U dan ten oorlog. Dit Fort en die aan den overkant bestrijken het geheele vaarwater tusschen Overflakkee en den Noord-Brabantschen wal, en kunnen mitsdien de scheepvaart aldaar geheel beheerschen.
De geschiedenis van Ooltgensplaat als Fortificatie, als Forteres, als verdedigingswerk is zeer belangrijk. Uit de kohieren van de tienden en uit de dorpsresolutieboeken blijkt, dat Ooltgensplaat weleer een Forteres is geweest, gelegen in vesten en voorzien van palissaden en poorten, opgericht in den “Spaanschen tijd”, later weer vervallen en dat omtrent het jaar 1600 eene schans met bekwaam bolwerk bestond, tot dekking van de vaart der Provincie. In de kohieren der tienden en in die van de dijken en gorzen leest men van de vesten van Ooltgensplaat, van het bolwerk en van de Molenpoort, van welke men den voet nog als overblijfsel meende gevonden te hebben in den tuin, die bij het molenhuis gelegen was.
Gaat men de resolutieboeken van het Dorp na voer de jaren 1593 tot 1682, dan vindt men daarin besluiten over den torenwachter, het sluiten der poorten het Fort aan de Galathee, het onderhoud van wachthuizen en palissaden, het wachthuis van Den Bommel, het onderhoud der twee redoutes in Ooltgensplaat, van ééne aan de Galathee, en van het bolwerk aan den dijk van den Weipolder, later de Schans genaamd. Deze oude Forteres is waarschijnlijk in verval geraakt, nadat Willemstad door Willem I tot eene vesting was aangelegd. In 1792, toen de Franschen ons Vaderland bedreigden en Willemstad door hen belegerd werd, heeft men te Ooltgensplaat, aan den Oostenlijken punt van den Weipolder eene batterij gelegd, voorzien van zwaar geschut om den vijand op den tegenoverliggenden over te bestoken met dit gelukkig gevolg, dat de Franschen hunne batterij verlieten en kort daarop het beleg voor de Willemstad opbraken, echter ook ten gevolge van de moedige verdediging door Van Boetzelaar, die den trotschen woordde ( 1 – 16 maart 1793). De genoemde batterij lag op dezelfde plaats, waar ten tijde van den strijd tegen Spanje ook eene batterij gelegen heeft, die toen De Schans werd genoemd. In den zomer van 1751 deden de Watergeuzen te dezer plaatse eenen aanval, bij welken een Spaansche hopman sneuvelde.
In later tijd, toen ons Vaderland, tot een Koninkrijk was verheven, onder het bestuur van Lodewijk Napoleon, broeder des keizers werd Ooltgensplaat gekozen als punt van retraite voor de bezetting van dit eiland en van Hellevoetsluis. Ten gevolge van dit besluit werde de Plaat weder omgeven door eene vest, die aan de landzijde gedekt werd, door 2 kleine batterijen op den Dorpsdijk en den Molendijk, en door ééne groote aan den Weipolder om de rivier te bestrijken. In 1811 werden er nog drie redoutes aangelegd’; No. 1 aan den dijk van den Weipolder, voorzien van negen metalen stukken 24 pond; No. 2 aan den Oudelandschen dijk met vier zulke stukken een houwwitser, en No. 3 aan den Dorpsdijk met negen stukken van hetzelfde kaliber. Aan den Langen Weg was nog eene batterij met twee metalen en 2 ijzeren stukken 24 pond. Onder het keizerlijk bewind van Napoleon I heeft men bij het havenhoofd een Fort gebouwd, toen Duquesne geheten, thans Prins Frederik, dat met de Forten De Ruiter en De Hel, bij Heiningen en Willemstad gelegen, het geheele Volkerak bestrijkt met ’t aanliggende water.
Tegen het einde van 1813 voerde het bevel over het Fort de Generaal Rostolland. Dat dit voor Europa zoo belangrijke, dit voor Nederland zoo gelukkige jaar duizenden deed juichen over de verlossing uit de hand des dwingelands, begrijpt ieder, die met de historie van ons Vaderland maar eenigszins bekend is. De omwenteling in Den Haag en Amsterdam begonnen, deed de harten op dit eiland popelen van vreugd, en met heimwee uitzien naar het uur, dat ook hun banden zouden worden geslaakt en het geliefd Oranje – Boven weer uit volle borst als eene stemme veler wateren klinken kon van Oost tot West. De laatste dagen van November en de eerste van December waren zeer ernstig voor de inwoners van de Plaat.
Generaal Rostolland wist, wat er in de hof- en de hoofdstad was geschied; wist, wat er gistte en broedde in de harten der Flakkeesche inwoners, en voorziende, dat ook op dit Eiland de fakkel der omwenteling zou ontstoken worden, had hij het geheele Fort tot krachtige verdediging gebracht en voor eenen geruimen tijd van genoegzamen leeftocht voorzien. En wat hij vermoedde, geschiedde ook. De Hollandsche driekleur liet men weer wapperen en nog frisch can kleur ontplooiden zich allerwege hare banen. Oranjelinten en strikken tooiden ouden en jongen, grijsaards en knapen; maar ze waren ook tevens de bewijzen van ontrouw aan Napoleon, van verzet tegen den gehaten Franschman en den 21sten November verklaarde de Generaal het eiland Goedereede en Overflakkee in staat van beleg, wegens het verzet wegens rebellie tegen ’t wettig gezag. Bij deze afkondiging was gevoegd een scherpe bedreiging tegen elk, die den moed zou toonen, eenige oproerige daad te willen verrichten of eenige oproerleus zou willen aanheffen.
Dat in Ooltgensplaat de burgerij zeer ongerust was bij de toebereidselen, die op het fort voor de verdediging gemaakt waren, is natuurlijk. Vele ingezetenen namen de vlucht naar andere dorpen. Tot overmaat van smart, verbreidde zich het gerucht, dat de dijken zouden doorgestoken worden en de sluizen opengezet, om alzoo het eiland te doen overstroomen. Doch juist op den daarvoor vastgestelden datum, op 4 December, terwijl allen in duizend zorgen en vreezen het noodlottige oogenblik verbeidden, waarin de wateren zouden overstroomen, zag men op het Fort de Hollandsche vlag wapperen. Geen vreeze meer maar vreugde; geen donkere toekomst meer, maar een hoopvol verschiet. Wie waren de moedigen, die zich zoo’ n feit hadden durven onderwinden? Eenige kustkanoniers, geleid door den dapperen Korporaal Laurens van der Helm, die na den Maire gehoord te hebben, nl. den heer Johannes van Putten, en eenige voorname burgers, het Fort hadden overrompeld. Volgens bekomen bevelen, moesten de kanoniers den 4den Dec. een detachement leveren, om de stukken in het Fort in gereedheid te brengen, om die op den 5den Dec. een detachement leveren, om de stukken in het Fort in gereedheid te brengen, om die op den 5den Dec. ter eere van den Keizer, af te vuren. Deze manschappen marcheerden op den genoemden dag des morgens te 10 uur, ongewapend naar het Fort, waar een luitenant en 26 Fransche mariniers de wacht hadden.
Aan de brug gekomen, voegden zich ongemerkt eenige burgers, onder wie ook Klaas de Vos zich bevond, bij hen, zoodat hun gezelschap 22 manschappen telde. De brug over en het wachthuis in, de geweren grijpen, was het werk van een oogenblik. De wacht wordt gevangen genomen, en ook de Generaal, die zich op dat oogenblik juist op het Fort bevindt. De overige manschappen geven zich over, na het lossen van eenige schoten. De moedige Vos klimt langs schietgaten en muren naar den toren, maakt de jas los, trekt er de daar verborgen driekleur van onder uit, en laat haar vroolijk wapperen van den top. Het kanon buldert, en het sein is gegeven, en Ooltgensplaat weet, dat de verlossing gekomen is. Nochtans was niet alle gevaar geweken. De franschen waren nog meester van het Dorp, van de redoutes en de batterijen.
Doch een gedeelte der vijanden, namenlijk de Compagnie Etrangérs, meest Pruisen onder geleide van hunnen sergeant Lindaw met nog 25 kustkanoniers, liep tot de onzen over. De kanoniers hadden met de Etrangérs afgesproken, dat deze de Fransche officieren en de manschappen bij de overrompeling van het Fort gevangen zouden nemen. Zij schijnen daartoe zeker geen kans gezien te hebben, althans zij liepen tot de bezetting van het Fort over. Door den haast, waarmede dit geschiedde den door de verwarring losten zij hunnen geweren, met het noodlottig gevolg, dat van de drie vrouwen, die naar de overrompeling van het Fort stonden te kijken, de middelste eene vrouw van eenen kustkanonier doodelijk in de borst werd getroffen, en stervend nederzeeg.
Doordat de Pruisen aan onze zijde waren gekomen en van de Franschen afgevallen, bleven er aan dei zijde nog een honderd over, een zestigtal Fransche mariniers, 24 kanoniers met 10 tot 12 officieren. Terstond liet de Kommandant uit het park van de mobiele batterij drie stuken geschut en een houwitser op de Voorstraat slepen, laden en in carré opstellen. Den burgers werd gelast in hunne woningen te blijven, op straffe van te zullen worden neergeschoten, en de overgebleven bezetting hield met geladen geweren in haar carré haar verblijf. Omstreeks 3 uur in den middag eischte Faubin, de Kommandant een wagen met twee paarden, om een luitenant der Genie en den Commissaris van politie naar Oude-Tonge te rijden. De Maire doorzag het plan; Faubin wilde nl. naar Oude-Tonge zenden om van daar hulp in te roepen uit Bergen op Zoom, om alzoo den tegenstand den kop te kunnen indrukken en het verloren terrein weer te herwinnen.
Den luitenant en den Commissaris werd het gevraagde niet geweigerd; dit zou achterdocht gewekt hebben en onrust, maar tevens bewerkte de Miare, dat Jacob van Overwater, de molenaar van Ooltgensplaat, ook naar Oude-Tonge zou rijden, zoo, dat hij er nog eer was dan de genoemde heeren. Deze snelde naar het dorp heen en was er reeds voor de Franschen, maakte daar het deel van de belangrijke zending bekend, en drong er op aan, dat de overtocht hun belet werd en zij zouden worden gevangen genomen, wat ook geschiedde. Nog was aan de hoop der benarde Franschen de bodem niet ingeslagen. Er naderde omtrent 4 uur een schip met verstreking uit Willemstad. Om de bezetting op het Fort te misleiden, had het vaartuig de Hollandsche vlag in top, doch de list mislukte. De dappere Van der Helm brandde er fiks op los, en van de 96 koppen kwamen er slechts 66 in ’t Dorp, die zich nu bij de gewapende Franschen in het Carré voegden. De andere 30 lagen gedood of gekwetst op het schip. Den volgenden morgen ten acht uur eischte de bezetting van het Fort de overgave van het Dorp.
De Kommandant weigerde naar de voorslagen te luisteren, doch na eenige vergeersche zendingen van den Maire en den Franschen Kapitein, en na het houden van eenen krijsraad, begon de Kommandant het gevaarlijke van zijn toestand meer en meer in te zien. In dien tusschentijd van beraad vond de Maire gelegenheid om aan de waakzaamheid van den Komandant te ontsnappen. Met levensgevaar drong hij tusschen de redoutes No. 1 en 2 door, uit welke de vijand op hem vuurde, geraakte behouden op eene, hem destijds toebehoorende, bouwwoning, en vond daar den meer genoemde J. Overwater en ook den Heer J. van Rossum uit Dirksland, met nog ruim 400 burgers, bereid om den aanslag tot een goed einde te brengen. Men verzocht de Maire te beproeven om binnen het Fort te geraken en bereidvaardig nam hij dezen gevaarlijken tocht aan, vergezeld van den heer J. van Overwater.
Na veel gevaren te hebben doorstaan, die hun niet slechts van den vijand in de redoute No. 1, maar ook van de zijde van het Fort plaats had, vermeesterden de burgers de redoute No. 2, en ook met behulp van eenige kanoniers No. 3. De Franschen verlieten Ooltgensplaat, maar hielden hun gegeven woord niet. De geweren der kustkanoniers werden onbruikbaar gemaakt, even als de kanonne; en de kassen der ontvangers met eene waarde van 15 à 16 duizend gulden geleegd. Zulke schending van de overeengekomen voorwaarden deede de woede van de bezetting ten top stijgen en zij hielden nu den Generaal Rostolland gevangen tot 3 December, toen hij aan den Heer Anthonisse, Provoost-Generaal werd overgegeven. De victorie was behaald en de gehate Franschman verdwenen, en de rust keerde weder, en ouden en jongen dankten Hem, die hun had bevrijd. Aan de heeren J. van Putten, J. Overwater, J. van Rossum, en F. Boois, werd in naam van Zijne Koninklijke Hoogheid een zilveren gedenkpenning uitgereikt. Op de eene zijde staat: “Voor Moed en Vaderlandsliefde”, op de ander zijde: Duquesne 4 Dec. 1813.
In Flakkee’s Maandblad tot Nut van ’t Algemeen, voor de maand Jan. in ’t jaar 1821 lezen we onder Nieutijdingen: “Ooltgensplaat den 5den Dec. 1820. Daar de verlossing van de Fransche overheersching in den jare 1813 voor dit eiland en vooral voor deze plaatselijke regeering vastgesteld, om deze gebeurtenis jaarlijks op den 5den December plechtig te gedenken. Tengevolge dezer resolutie vierden wij dan ook op heden dien gedenkdag, door het uitsteken van vlaggen en andere gepaste vreugde bedrijven niet alleen, maar vereenigde zich ook de Gemeente des avonds godsdientiglijk, en deed onze leraar eene allessints op die plechtigheid toepasselijke leerreden, naar aanleiding van Hosca 11 vers 8 en 9, terwijl na het eindigen der godsdienstoefening de aanzienlijksten der Inwoners dezer plaats, het overige van den dag onderling in gepast vreugde hebben doorgebracht”.
Dat 5 Dec. voor Ooltgensplaat nu nog eene herinneringsdag is, meenen wij in twijfel te moeten trekken. In den Oostenlijken muur van het hotel Hobbel op de Kaai vindt men nog een kanonskogel, bij de inneming van het Fort in 1813 daaruit afgeschoten. In het jaar 1883 is het Fort aanmerkelijk verbouwd en zeer versterkt, en van aarden bedekkingen voorzien, gelijk ook in 1887 de redoutes No. 1, 2 en 3 aanmerkelijk zijn verstrekt, van steenen gebouwen met aarden bedekkingen voorzien, terwijl tevens de wallen rond het dorp opgehoogd en verbeterd worden. We verlaten Ooltgensplaat en herinneren u er nog aan, dat voor het jaar 1598 hier eene rederijkerskamer heeft, bestaan onder den naam van Polderbloemen.
Het request, dat op dit feit wijst, dagteekent van den 30sten Sept. En strekte om van Schout en Schepen uit de “dorpskas” terug te ontvangen de onkosten, die door hen gemaakt waren bij het geven van tooneelvertooningen op de kermis, omdat de rederijkerskamer door de onrust der tijden was vervallen. Het verzoek werd toegestaan en gegeven eene som van ruim 8 ponden Vlaamsch of 50 gulden. Onze weg leidt ons naar het gehucht Achhuizen, gelegen in den polder de Galathee, aan Den Bommelschendijk, waar een R.K. kerk is gebouwd, met woning voor den pastoor, een liefdegesticht met school.
De parochie van Ooltgensplaat bevat de beide burgerlijke Gemeente Ooltgensplaat en Den Bommel en is onder goedkeuring van Z.M. willem II door den Aartspriester van Holland en Zeeland P.A. Kervel in 1845 gesticht. Tot die stichting hebben vooral bijgedragen de heer P. Jacobs, J. Jacobs, P. Kamoen en J. van Bavel, die zich herhaardelijk tot de kerkelijke overheid gewend hebben met de bede om hulp voor Katholieke bevolking van Achthuizen, wijl de afstand van Oude-Tonge groot was en de wegen slecht. Gaarne verleende de Aartspriester gehoor aan het dringend verzoek, doch men stond voor het moeilijk geval, dat de bevolking niet kon, vermocht de liefddadigheid der Katholieken van de Hollandsche Missie. Op 3 Juni 1845 werd de Weleerwaarde Heer H. van Lueenen Zew. in de noodkerk de afkondiging gedaan van de scheiding van Oude-Tonge en van de grenzen der parochie.
Reeds in het najaar is men begonnen met den bouw der kerk, die in 1847 voltooid is. Op 9 Dec. 1847 heeft de Aartspriester J.A. van der Haagen de nieuwe kerk ingewijd onder inroeping van de voorspraak der Allerheiligste Maagd Maria onder wier bescherming zij gesteld is onder den titel van onze Lieve Vrouwe Hemelvaart. Een nette laan, tusschen twee doornen heggen leidt naar ’t kerkje, dat in eenvoudige netheid is opgebouwd; ten Oosten ervan ligt ’t kerkhof; ten Westen staat aan de kerk aangebouwd, de woning van den pastoor. Een groote tuin met plantsoen verhoogt, vooral als alles in bloei staat, in niet geringe mate de landelijke schoonheid van het geheel. Dicht bij de kerk staat het liefdegesticht, in 1865 opgericht, onder goedkeuring van Z. Doorl. Hoogwaardigheid G.P. Hilmer, Bisschop van Haarlem, door L. hezeman, pastoor der parochie. Het staat onder het bestuur der Eerwaarde Zusters Francicanessen van St. lucia te Rotterdam, en is gewijd aan St. jozef, wiens beeld in den gevel staat. Het gesticht heeft het geven van onderwijs ten doel; er is eene bewaarschool en eene lagere school, ook eene naaischool. Zelfs niet-Katholieke kinderen bezoeken de school en profiteren van ’t onderwijs. Het gebouw ziet er zoo van binnen als van buiten, eenvoudig en net uit”.
Overgenomen uit het boekwerk “Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee zijne wording en zijn voorbestaan tot op heden” door J. v.d. Waal en F.O. Vervoorn, uitgegeven in 1895.