Geschiedenis Rotterdam-1
Ontstaan en groei tot de Tweede Wereldoorlog
Het gebied van het tegenwoordige Rotterdam en omgeving kende al vroeg bewoning. De oudste sporen dateren van de Prehistorie en de Romeinse Tijd.
Hierna raakte de regio voor lange tijd ontvolkt, maar vanaf de achtste eeuw bieden de Frankische verovering, onderwerping en kerstening aanknopingspunten voor de bewoningsgeschiedenis.
Door machtsverlies van de Karolingen konden in een later stadium lokale bestuurders zich opwerpen als onafhankelijke heersers. Deze Hollandse graven opereerden in een gebied dat verdichting van bewoning kende.Rond het jaar 1000 was er in het Maas-Merwedegebied langs rivieren en kreken op veel plaatsen sprake van bewoning, onder andere te Rotta aan de benedenloop van de Rotte. Het platteland werd ontsloten door middel van ontginningen die in de periode van ca. 1000 tot 1300 plaatsvonden.
In de twaalfde eeuw maakten stormvloeden en overstromingen een einde aan veel nederzettingen, waaronder Rotta. Een effectievere, beter georganiseerde waterstaatszorg werd daarop in het leven geroepen. Het leidde tot beschermende maatregelen, zoals de aanleg van dammen, sluizen en dijken, wat terugwinning van verstroomdland mogelijk maakte. Ook aan de benedenloop van de Rotte kon dankzij dijkaanleg en herontginning in dedertiende eeuw weer gewoond en gewerkt worden. De Rotte werd in dat kader omstreeks 1270 afgedamd op de plek waar de Hoogstraat de Rotte kruist.
Dankzij de edelman Wolfert van Borselen krijgt de nederzetting in 1299 de eerste stadsrechten. Het grafelijke ambacht ten oosten van de Rotte kreeg in 1328 een stadsrechtachtig privilege. Het definitieve stadsrecht van 1340, verleend door graaf Willem IV, gold voor de hele, nog vrij landelijke nederzetting waar toen hooguit zo’n 2000 mensen zullen hebben gewoond.

De nederzetting ‘Rotterdam’ bestond uit twee ambachten aan weerszijde van de Rotte en komt tegen het einde van de dertiende eeuw voor het eerst onder die naam in de bronnen voor.In het Maas-Merwedegebied begonnen in dezelfde periode door handel zich steden en stadjes als Dordrecht, Brielle, Vlaardingen en Schiedam te ontwikkelen. Ook het gunstig gelegen Rotterdam bezat stedelijk potentieel en in de veertiende eeuw groeide deze plaats mede dankzij grafelijke privilegiëring langzaam uit tot een stedelijke nederzetting. In 1360 krijgt de stad een stadsmuur.

Nogal wat Rotterdammers werkten als zelfstandigen in de stedelijke nijverheid en ambachten ten behoeve van de lokale markt; alleen in de bierbrouwerij en lakennijverheid werd op zeer bescheiden schaal voor de export geproduceerd. Op de stedelijke weekmarkt werden producten en diensten tussen de stad en het omliggende platteland uitgewisseld. In het internationale handelsverkeer nam het kleine Rotterdamse aandeel in import, export en doorvoer toe, mede omdat door het graven van de Rotterdamse Schie een verbinding met het Hollandse stedengebied tot stand was gekomen. Men voer vooral met agrarische producten uit het Hollandse en Duitse achterland naar Engeland, vanwaar huiden en wol naar de steden in Holland en Zeeland werden gebracht.

Linksboven ligt Rotterdam (aan eind van kronkelige Rotterdamse Schie), rechtsboven Delfshaven (aan het eind van de kaarsrechte Delfshavense Schie) en op de voorgrond ligt Overschie. De meest rechtse waterloop op de voorgrond is de Schiedamse Schie. Rechts van de Delfshavense Schie ligt het kasteel Spangen
De politieke macht in Rotterdam was geconcentreerd in het bestuurscollege van een grafelijk ambtenaar (de schout), zeven schepenen en twee raden (later aangeduid als burgemeesters), dat meestal zelfstandig besluiten nam. Voor de registratie en administratie van rechtspraak en besluiten was er een secretaris. Een bode, een koster en een schoolmeester completeerden als lagere beambten het geheel. De stadsbestuurders waren rijk en vaak afkomstig van de lage plattelandsadel rond Rotterdam.

Plattegrond van Rotterdam en een deel van de Rotte. Naar een detail van een kaart van Jan Potter, 1566
(Caerte van die vischerie van der Rotte, collectie Gemeentearchief Rotterdam)
De parochie van Rotterdam werd gedomineerd door de centraal gelegen kleine voorganger van de latere Sint-Laurenskerk. Belangrijke, aan kerk en parochie verbonden instellingen waren de kerkfabriek voor het onderhoud en functioneren van de kerk, de Heilige Geest belast met de armenzorg en het Gasthuis op de Hoogstraat als logement voor vreemdelingen en zieke burgers. Het Gasthuis was tevens in gebruik als stadhuis.

Er waren in het veertiende-eeuwse Rotterdam nog geen kloosters, alleen een begijnhof. Ruimtelijke ontwikkeling en uiterlijk van het stadje werden bepaald door oude elementen, zoals de Rotte, de dam in de Rotte en het verkavelingspatroon. Tussen 1449 en 1525 bouwt men de laat-gotische Laurenskerk. In het middeleeuwse Rotterdam is dit het enige stenen gebouw.

De bebouwing, overwegend bestaande uit eenvoudige houten huizen, verbreidde zich vanuit het centrum rond de dam of Hoogstraat. Hier bevonden zich niet alleen kerk, kapellen en bagijnhof, maar ook het Gasthuis. Het gebied rond de dam met de nabijgelegen haven vormde in ruimtelijk en economisch opzicht eveneens een centrum als knooppunt van aan- en afvoerwegen met marktplaatsen.
De dam met afwateringssluizen vervulde voor de omliggende plattelandsambachten die via de Rotte afwaterden een essentiële rol, zodat ook in waterstaatkundig opzicht van een centrumfunctie kan worden gesproken, al was de stad zelf niet betrokken bij de kering van buitenwater en lozing van binnenwater.
Na het midden van de veertiende eeuw leidde de omvesting van de stad tot de aanleg van nieuwe wateren ten westen en ten oosten van de stad en een gracht door de buitendijks gelegen Nieuwlanden in het zuiden.
De vierendeling van de stad in 1373 diende ter verbetering van de uitvoering van openbare werken en de stadsverdediging. Het weinig indrukwekkende Rotterdamse verdedigingsstelsel bestond uit grachten, wallen, enkele muren en stadspoorten.Hoewel de bedrijvigheid groeit is Rotterdam in de 14e en 15e eeuw nog maar een klein stadje vergeleken met Delft, Gouda en Dordrecht.
Jonker Frans (van Brederode) heeft tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten tussen 1488-1490 voor Rotterdam een belangrijke rol gespeeld. Door de oorlogen was de positie van Rotterdam als zijn uitvalsbasis in vergelijking met de omliggende steden enorm versterkt. Zo had het nabijgelegen Delft door hem al zijn schepen verloren en Gouda de helft van de huizen. Dankzij Jonker Frans werd Rotterdam definitief een stad van betekenis in Holland. Tijdens de 80-jarige oorlog kiest Rotterdam de kant van Oranje. Aan het eind van de 16e eeuw laat Johan van Oldenbarnevelt, die van 1576 tot 1586 raadpensionaris van de stad was, de Rotterdamse haven verder uitbouwen, waardoor de grondslag wordt gelegd voor de belangrijke plaats die deze stad zich in de zeehandel zal verwerven. Bij de volkstelling van 1622 was het aantal inwoners gegroeid tot ongeveer 20.000. Tegen het eind van de 17e eeuw zouden het er zelfs 50.000 zijn.
In de 18e eeuw zet de bloei zich voort, maar het inwonersaantal stijgt nauwelijks. In de 19e eeuw werd de positie van Rotterdam als internationale haven bedreigd door de verzanding van de voornaamste verbinding met zee, de Brielse Maas. Om dit probleem het hoofd te bieden werd tussen 1827 en 1830 door het eiland Voorne het Voornse kanaal gegraven, tussen Rotterdam en Hellevoetsluis. Naarmate de grootte der zeeschepen in de 19e eeuw meer en meer toenam, bleek dit kanaal evenwel niet aan de behoeften te voldoen. Ingenieur Pieter Caland ontwierp een ambitieus plan voor een nieuwe verbinding met de Noordzee. In 1866 werd begonnen met de uitvoering hiervan. Tussen 1866 en 1872 wordt de Nieuwe Waterweg gegraven, een directe scheepvaartverbinding met de Noordzee tussen Rotterdam en de Hoek van Holland.
Na het openstellen van de Nieuwe Waterweg begint de onstuimige groei van Rotterdam. Er worden verschillende nieuwe havens aangelegd, waardoor de werkgelegenheid enorm toeneemt. Dit trekt arbeiders uit alle windstreken aan. Het geld dat door de stad wordt verdiend, besteedt men onder meer aan de bouw van statige panden in het centrum. De stad wordt op twee manieren uitgebreid: door annexatie van een aantal omliggende gemeenten en door de bouw van veel nieuwe wijken. De eerste golf van annexaties vindt plaats aan het einde van de negentiende eeuw met Delfshaven (1886), Kralingen, een deel van Overschie en Charlois in 1895. De havens worden in hoog tempo uitgebreid, onder invloed van mensen als Lodewijk Pincoffs en G.J. de Jongh. Steeds meer havens worden aangelegd, zoals de Maas-, Rijn- en Waalhavens. Aangetrokken door de werkgelegenheid die hieruit voortvloeit, verhuizen veel boeren, vooral uit Noord-Brabant, naar de stad. De heersende landbouwcrisis versterkt dit effect. Voor de nieuwkomers worden snel rijen goedkope woningen in elkaar gezet, vooral op zuid, op de linker-Maasoever, die daardoor al snel de boerenzij wordt genoemd.
Tussen 1880 en 1900 groeit de bevolking snel van 160.000 naar 315.000. De 19e eeuw is ook de eeuw van grote sociale problemen, met de komst van honderdduizenden nieuwe inwoners. Epidemieën breken uit. Pas tegen het einde van de 19e eeuw richt de gemeente nutsbedrijven op.

In 1920 zal de bevolking zelfs al iets boven de 500.000 inwoners bedragen. In 1914 wordt Hoek van Holland ingelijfd, waarna in 1933 Pernis en Hoogvliet volgen. Aan het einde van de 19e eeuw was men reeds begonnen met de aanleg van de nieuwe wijken Cool, Crooswijk en het Nieuwe Westen. Vanaf ongeveer 1914 begint de verdere uitbreiding naar het westen, met achtereenvolgens Spangen, het Witte Dorp en Oud-Mathenesse. Het centrum van Rotterdam krijgt ondertussen steeds meer allure. De stadswallen zijn al enige tijd geleden afgebroken, maar de singels, die eveneens deel uitmaken van vroegere verdedigingswerken, liggen er nog. Deze worden nu grotendeels gedempt om meer ruimte te maken, onder meer voor het sterk toegenomen verkeer. Ook dempt men grote stukken van de Rotte. Havenbaronnen en de gemeente investeren in prestigieuze gebouwen. Na het dempen van de Coolvest ontstaat hier een ruime boulevard met een nieuw stadhuis, een chic postkantoor en de Beurs. Moderne architecten krijgen een kans.